Hebrews 13

Liefde en vertrouwen

Dit slothoofdstuk bevat een aantal vermaningen voor het christelijk leven. Ze passen in de sfeer van de hele brief, want die gaat immers over de weg van de christen op aarde. Als een rode draad loopt door dit hoofdstuk de draad van de liefde. Het begint al direct met de broederliefde, waarna liefde tot vreemdelingen, tot gevangenen en in het huwelijk volgen.

Hoewel het woord ‘liefde’ daarna niet meer wordt genoemd, proef je dat het ook in het volgende gedeelte over de liefde gaat, zoals de liefde tot de Heer Jezus en tot God, tot hen die God als voorgangers te midden van de gelovigen heeft gesteld en tot alle heiligen. Als je dan bedenkt dat het in Hebreeën 11 gaat over geloof, in Hebreeën 12 over hoop en in dit hoofdstuk over liefde, ontdek je in deze slothoofdstukken toch wel grote rijkdommen voor het leven van de christen.

Hb 13:1. Aan het eind van het vorige hoofdstuk is je blik gericht op een tot in eeuwigheid ‘onwankelbaar koninkrijk’ (Hb 12:28). Daar mag je naar uitzien. Er is nog iets dat onwankelbaar blijft tot in eeuwigheid en dat is “de broederliefde”. Daarmee begint de schrijver hier zijn vermaningen. Dat hij daartoe aanspoort, zal nodig zijn omdat de broederliefde aan het verdwijnen is.

Het gezelschap van gelovigen aan wie hij schrijft, leeft voortdurend onder druk. Ieder voelt die druk persoonlijk. Dat kan ten slotte zo belastend zijn, dat iemand het gevoel krijgt dat hij er alleen voor staat. Hij voelt geen verbondenheid meer met zijn medegelovigen. Juist dan is het belangrijk de broeders niet van onwil te beschuldigen om te helpen. Misschien hebben zij het net zo moeilijk als hij. Dan klinkt de oproep de broeders en zusters lief te hebben. Als ze hem niet kunnen geven wat hij graag zou willen, dan kan hij hun misschien geven wat zij nodig hebben.

Hb 13:2. Een volgende vorm van liefde is “de gastvrijheid”. ‘Gastvrijheid’ is letterlijk ‘liefde tot vreemdelingen’. Bij broederliefde is de liefde meer naar binnen gericht, de liefde tot vreemdelingen is liefde naar buiten gericht, zowel tot gelovigen als tot ongelovigen. Ook die aansporing is nodig, omdat in een tijd van verdrukking of nood de neiging aanwezig is om je terug te trekken. Je hebt genoeg aan jezelf. Wat zul je je dan ook nog eens de zorgen van anderen en nog wel van vreemde mensen aantrekken? Dus onttrek je je er maar aan. Maar dat is niet goed.

Heb jij je wel eens een vreemdeling gevoeld, hulpeloos en op zoek naar iemand die zich om jou bekommerde? In elk geval heeft God in Christus Zich om jou bekommerd. Alleen daardoor al ben je wel verplicht om aan vreemdelingen, aan mensen die je niet kent, liefde te bewijzen. Je kunt dat doen door hun een maaltijd, een bed of een andere vorm van hulp aan te bieden.

Door zo te handelen is het mogelijk dat je zelfs engelen onderdak biedt. Dat hebben Abraham (Gn 18:1-8) en zelfs Lot (Gn 19:1-3) ervaren. En wat te denken van de Emmaüsgangers? Nu is de Heer Jezus natuurlijk geen engel, maar Hij was voor hen toch eerst een Vreemdeling, bij Wie ze aandrongen dat Hij bij hen in huis zou komen. Zonder het te weten namen ze de Heer Jezus in huis (Lk 24:29-31). En zegt de Heer niet dat je Hém hebt ontvangen als je iemand ontvangt die bij Hem hoort (Mt 25:35; 40)? Gastvrijheid is een houding, een gezindheid, die vaker vrouwen siert dan mannen.

Het mag er ook niet toe doen wie we ontvangen. In de wereld wil men vaak alleen mensen ontvangen van wie men beter wordt. Het kan aanzien verlenen als we een persoon van aanzien of een invloedrijk iemand in ons huis ontvangen. Maar onze liefde moet uitgaan naar mensen die we niet kennen en die hulp nodig hebben. Dat geldt heel algemeen, en zeker ook voor hen die voor de Naam van de Heer Jezus zijn uitgegaan (3Jh 1:5-8). We kunnen het ook toepassen op vreemden die in de gemeente komen. Hoe ontvangen we hen? Spreken we hen aan of kijken we hen wazig aan? Willen we dat zij zich aanvaard en thuis voelen of voelen wij ons ongemakkelijk?

Hb 13:3. Weer een andere vorm van liefde is die voor de gevangenen. Het gaat wel om hen die voor de Naam van de Heer Jezus gevangenzitten. Je zou je liefde voor hen kunnen tonen door hen te bezoeken. Zo is Onesíforus op zoek gegaan naar Paulus in de gevangenis in Rome. Hij heeft zich ervoor ingespannen Paulus te vinden (2Tm 1:16; vgl. Fp 1:7). Zo’n mogelijkheid is niet voor iedereen weggelegd. Wat alle gelovigen wel kunnen doen, is wat hier staat: aan hen denken. Dat wil niet zeggen dat je zo af en toe eens voor hen bidt, maar dat je probeert je in hun situatie in te leven. Paulus vraagt ook aan de Kolossenzen om aan zijn gevangenschap te denken (Ko 4:18).

Met het denken aan hen die mishandeld worden gaat het nog een stap verder. Dan denk je niet alleen aan omstandigheden, maar aan pijn lijden. Je echt in de situatie en de pijn van een ander inleven, is vaak moeilijk. Daar moet je je op toeleggen, je ervoor inspannen. Het gaat erom dat je in praktijk brengt wat voor het lichaam waar is, namelijk dat alle leden mee lijden als één lid lijdt (1Ko 12:26a). Nu leven we in een tijd van individualisering, waarbij ieder voor zichzelf leeft. Zo behoort het onder gelovigen niet te zijn. Hoe is het met jouw vertrouwen in je broeders en zusters? Sta jij toe dat ze jou leren kennen, stel jij je open voor anderen vanuit de verbondenheid die je met hen hebt?

Misschien is dat niet zozeer jouw probleem, maar ligt het probleem meer in de veelheid aan activiteiten. Hierdoor kom je er niet aan toe je echt te verdiepen in wat een ander doormaakt. Of je kunt niet aan anderen denken omdat je vindt dat je toch ook je ontspanning nodig hebt. Toch is de opdracht om aan anderen te denken. Er zijn regelmatig verslagen van gelovigen die gevangen zijn en/of mishandeld worden. Neem er kennis van, probeer je een beeld te vormen van wat zij meemaken en ga ervoor bidden.

Een toepassing die ik nog wil maken, is met het oog op hen die gevangenzitten in een bepaald patroon van denken. Hierdoor komen ze niet tot de ware vrijheid in Christus. Als je zulke mensen tegenkomt, probeer dan naast hen te gaan staan, hen te begrijpen, om ze te helpen en er samen uit te komen.

Hb 13:4. Na de broederliefde en het gastvrije huis wijst de schrijver op het belang van het huwelijk. Hij wil dat het huwelijk “bij allen” en in alle dingen “in ere” is. Er kan natuurlijk geen broederliefde zijn en ook geen gastvrij huis als het huwelijksleven een aanfluiting is. Dat het huwelijk in ere is, wil zeggen dat er trouw is aan de instelling en de praktijk ervan.

De schrijver spitst dit toe op de seksuele omgang. Het huwelijk moet in ere zijn zowel bij de getrouwden als bij de ongetrouwden. Voor de getrouwden betekent het dat het bed – anders gezegd: de seksuele omgang – alleen gedeeld wordt met de man of vrouw met wie iemand getrouwd is. Voor de ongetrouwden betekent het dat er geen seksuele omgang is. Seksuele omgang vóór het huwelijk is hoererij, seksuele omgang door getrouwden buiten hun huwelijk is overspel. Beide zijn een gruwel voor God.

In de wereld is het huwelijk gedegradeerd tot een vorm van samenwonen. De opdracht is aan jou om het huwelijk in zijn oorspronkelijke bedoeling vast te houden en – als je getrouwd bent – inhoud te geven. Je mag Gods standaard niet aanpassen aan die van de wereld. Daarvoor moet je in je denken en in je hart er steeds de juiste plaats aan geven. Als je de neiging voelt opkomen het er niet meer zo nauw mee te nemen, moet je dat veroordelen. Laat je er steeds weer aan herinneren dat je hierin rein blijft en herinner anderen er steeds aan. Vasthouden aan deze instelling van God brengt zegen, het loslaten ervan brengt de vloek. Hoererij en overspel beginnen stiekem, verborgen voor anderen, maar God ziet het. Niemand die dit bedrijft, ontloopt Zijn oordeel.

Hb 13:5. Dan volgt een waarschuwing je te wachten voor een vorm van liefde die niet uit God is en dat is de “geldzucht” of liefde tot het geld. Hebzucht in seksueel opzicht gaat vaak samen met hebzucht in financieel opzicht (Ef 5:3; Ko 3:5). “De geldzucht is een wortel van alle kwaad” (1Tm 6:10).

Geldzucht is aanwezig als je meer wilt hebben dan de Heer je geeft. Dat is bijvoorbeeld het geval als je meedoet aan stakingen, bijvoorbeeld omdat je meer loon wilt. De opdracht is dat je “tevreden” bent met wat je hebt. Is het niet vaak zo dat je de Heer Jezus wilt bezitten, samen met een aantal aardse zekerheden, zoals een bepaald banksaldo en een goed betaalde baan? Echt alleen op de Heer vertrouwen is soms moeilijk. Toch word je daartoe van harte door de schrijver uitgenodigd. Hij herinnert je daarvoor aan de toezegging van de Heer dat Hij je niet begeeft en niet verlaat.

Hb 13:6. Nu wordt die toezegging pas werkelijkheid als jij zegt: ‘De Heer is mij een Helper.’ God zegt iets over geldzucht en tevredenheid, en jij mag zeggen, proclameren, dat de Heer jouw Helper is. Durf je dat hardop te zeggen tegen de mensen om je heen? Je hoeft niet naar mooie woorden te zoeken. Je mag, net als hier, vrijmoedig getuigenis afleggen met woorden die uit het Woord komen, woorden die God je in de mond legt. Als de aanvallen op je afkomen, mag je zeggen wat in Gods Woord staat.

Toch durf je dat vaak niet omdat je bang bent op je vrijmoedige belijdenis te worden afgerekend. Maar het blijft waar. Als mensen zeggen: ‘Waar is die God, waarom laat Hij het toe in je leven?’, dan mag je toch dat vrijmoedig blijven zeggen: “De Heer is mij een Helper en ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen?”

Lees nog eens Hebreeën 13:1-6.

Verwerking: Welke vormen van liefde (positief en negatief) komen in dit gedeelte voor? Wat hebben ze jou te zeggen?

Uitgaan tot Hem

Hb 13:7. Na de vermaningen over de houding van de Hebreeën tot hen die hen omgeven en over het tevreden zijn met wat ze hebben, worden ze herinnerd aan bemoedigende voorbeelden. Ze hebben in Hebreeën 11 al een hele rij voorbeelden voor zich gekregen. Dat zijn gelovigen uit een ver verleden. Nu wijst de schrijver op voorgangers die ook niet meer levend onder hen zijn, maar die ze wel als levend onder hen hebben gekend. Het zijn mannen die Gods Woord tot hen hebben gesproken.

Ze kunnen zich deze gelovigen herinneren als mensen die zelf hebben waargemaakt wat ze zeiden en die zijn gestorven in het geloof waarin ze leefden. De schrijver zegt tegen zijn lezers dat ze goed moeten kijken naar de afloop van hun wandel. Zij hebben tot het einde toe volgehouden. Nu moeten de Hebreeën hun geloof navolgen. In hun geloof stond de Heer Jezus centraal.

Voor jou is het ook van groot belang dat je het geloof navolgt van mensen die jou hebben gediend met Gods Woord. Je kunt daarbij denken aan uitleg van de Bijbel door gelovigen die nu bij de Heer zijn. Door hun commentaren te lezen ben je geestelijk gegroeid. Volg hun geloof maar na. Het is niet de bedoeling dat je hen moet napraten of imiteren. Je bent geen kopie. Wat je moet navolgen, is wat er in hen was, wat hen dreef.

Hb 13:8. De voorgangers die Gods Woord tot je hebben gesproken, mogen er dan niet meer zijn, Wie er nog wel is, is “Jezus Christus”. Hij was er gisteren. Ik schrijf ‘was’, maar er staat dat Hij gisteren en heden Dezelfde ‘is’. Hij is ook morgen Dezelfde en tot in alle eeuwigheid (Hb 1:10-12; Ps 102:28). Bij ‘gisteren’ kun je denken aan vroeger, aan de dagen van het Oude Testament, maar ook aan de dagen dat Hij op aarde was. Zoals Hij Zich ‘gisteren’ voor Zijn volk inzette, zo doet Hij dat nu ook en zo zal Hij dat altijd doen.

Als je bij Hem bent, zul je niet een Christus tegenkomen Die ineens anders handelt. Wij veranderen, onze gedachten veranderen, maar Hij verandert niet. Aan Hem als de Onveranderlijke heb je behoefte in een maatschappij waarin altijd alles verandert.

Hb 13:9. Veranderingen geven vaak onrust. Wat is het dan goed om te midden van al die veranderingen een bron van rust te hebben in Iemand Die altijd volmaakt stabiel is. Christus is de Rots Die, onaangedaan door allerlei wind van leer, volmaakt standvastig blijft. Als je hart niet meer genoeg heeft aan Christus, zul je het openstellen voor “allerlei en vreemde leringen”. Je wordt erdoor meegesleept met als gevolg dat je steeds losser van de Rots komt. Ten slotte zul je elke binding met Christus verliezen en onvermijdelijk zonder enig houvast een prooi worden van dwalingen. Het einde zal vreselijk zijn.

Vreemde leringen zijn leringen die vreemd zijn aan het nieuwe dat in Christus gekomen is. Ze zijn er in een grote verscheidenheid. Het zijn dwalingen of overleveringen die aantrekkelijk zijn voor het vlees (Mk 7:3-8), waaraan de mens eer kan behalen. In zulke leringen is Christus wel goed, maar niet voldoende. Christus alleen is wat te beperkt, te benauwd. Het leven is toch ruimer met zoveel interessante dingen.

Als deze redenering vat op je krijgt, laat je je wegslepen van de vastigheid die je in Christus hebt. Je gaat openstaan voor nieuwe vormen van geloofsbeleving met hoofdzakelijk of alleen maar emotie. Wat je echter nodig hebt, is dat je “hart gesterkt wordt door genade”. Als dat diep tot je doordringt, is dat een grote bevrijding van elke eigen inspanning. Als je meent dat het gaat om het beleven op zich, de kick, de uiting, zal je hart daar niet door gesterkt worden. Je bent dan uit op de bevrediging van je godsdienstige gevoelens. Het ís ook niet gemakkelijk om alleen van genade afhankelijk te zijn.

Genade betekent dat er niets van jou wordt verwacht, maar dat jij alles van God verwacht. Is je dat wat te mager, te gemakkelijk of te nietszeggend, dan zoek je je houvast in “spijzen”. ‘Spijzen’ staat voor wat tenietgaat (1Ko 6:13), wat slechts een tijdelijke en geen blijvende waarde heeft. Hier gaat het om “wandelen” in spijzen en is het daarom een verwijzing naar de Joodse, tastbare, tijdelijke eredienst. Deze eredienst heeft geen enkel nut gebracht. Dat is duidelijk in deze brief naar voren gekomen. Het heeft de mens niet tot God gebracht, maar de verwijdering met Hem alleen maar des te sterker aangetoond.

Hb 13:10. Als ik dit vers goed begrijp, kun je het zo lezen: Wij, christenen, hebben een plaats van eredienst waar we tot God mogen naderen om met Hem gemeenschap te hebben, terwijl zij die nog op Joodse wijze menen God te moeten dienen daar helemaal buiten staan. Het gaat hier om het ‘eten van het altaar’. ‘Eten’ is een symbool voor het hebben van gemeenschap. Het ‘altaar’ is een beeld van Christus. Zij die aan de oudtestamentische eredienst vasthouden, hebben geen deel aan Christus en daarom ook geen recht op het ‘eten van het altaar’.

Hb 13:11. Hier wordt de reden daarvoor gegeven. De schrijver wijst op een ritueel dat deze Hebreeën goed kennen. Toen ze nog bij het ongelovige volk hoorden, waren ze volledig bij dit ritueel betrokken. Het voltrok zich elk jaar op de grote Verzoendag voor hun ogen (Lv 16:27). Nu zijn ze door deze brief echter al zo door de schrijver onderwezen over de werkelijkheid van het offer van Christus, dat ze wel begrijpen dat hij ook nu over Christus spreekt.

Wat op de grote Verzoendag met het bloed en het lichaam van de offerdieren gebeurde, laat zien wat er met Christus gebeurde. In de eerste plaats werd het bloed tot uitdelging van de zonden in het heiligdom gebracht. Christus is Zelf met Zijn bloed in het heiligdom gegaan (Hb 9:12). Als gevolg daarvan is de toegang tot het heiligdom ook voor de Hebreeën en de christenen en jou nu geopend en mogen zij en jij vrij naar binnen gaan (Hb 10:19). Er gebeurde ook iets met “de lichamen” van de offerdieren. Die werden “buiten de legerplaats verbrand”.

Hb 13:12. De verklaring daarvan geeft de schrijver in dit vers. Het verbranden van de lichamen van de dieren buiten de legerplaats wijst op wat met de Heer Jezus is gebeurd buiten de poort, dat is de poort van Jeruzalem.

Het kan best een schok voor de lezers zijn geweest dit te zien. Zij zullen zich hebben gerealiseerd dat wat de schrijver laat zien, van Jeruzalem een moordenaarsstad maakt. Ze konden nog zo moeilijk van de stad loskomen, die had nog zo’n grote plaats in hun denken. Nu begrijpen ze dat die stad haar Koning heeft buitengeworpen en gedood. Dat betekent dat die stad voor God heeft afgedaan en dat dit ook zo voor hen moet zijn.

Tegelijk is die plaats, “buiten de poort”, de plaats waar Christus “door Zijn eigen bloed” het volk heeft geheiligd. Die plaats heeft een dubbele betekenis: hij laat zien wat mensen, en dan vooral godsdienstige mensen, met de Heer Jezus hebben gedaan én dat daar Gods raad met betrekking tot Zijn volk is vervuld (vgl. Hd 2:23).

Hb 13:13. En evenals het storten van het bloed van Jezus tot gevolg heeft dat de weg voor Zijn volk tot in het heiligdom is geopend (Hb 10:19), zo heeft het bloed van Jezus dat Hij buiten de poort heeft gestort ook gevolgen voor Zijn volk. Die gevolgen klinken in de oproep: “Laten wij daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats.” Je laat echte waardering voor het werk van de Heer Jezus zien als je het heiligdom ingaat om daar tot God te naderen én als je op aarde de plaats van smaad inneemt.

Buiten de legerplaats, of buiten de poort, gaan wil zeggen buiten een georganiseerd systeem van godsdienst gaan. De legerplaats was vroeger de plaats waar God woonde en Hij alles in wetten en voorschriften had geregeld. Maar toen Christus daar kwam, werd Hij uitgeworpen. Wie nu bij Hem wil horen, kan niet zijn in een godsdienstig systeem dat is ingericht naar het oudtestamentische model. Dat is in de rooms-katholieke kerk sterk aanwezig.

De oproep houdt ook een waarschuwing in om niets toe te laten in de christelijke eredienst wat door uiterlijke rituelen de schijn krijgt van een betere wijze om tot God te naderen. Er is een wezenlijk verschil tussen de christelijke eredienst en de manier waarop God in het Oude Testament volgens Zijn voorschriften werd gediend. Dat verschil wordt veroorzaakt door het feit dat de Heer Jezus nu in de hemel is en de Heilige Geest op aarde in de gemeente woont. De christelijke eredienst wordt sinds de Heilige Geest op aarde woont niet gekenmerkt door een aardse plaats en aardse middelen van eerbetoon, maar door een aanbidden van God in geest en in waarheid (Jh 4:21-24).

De uiterlijke franje, die ook in het protestantisme nog is blijven hangen, heeft geen recht van bestaan. De realiteit is echter dat christenen voor steeds meer elementen van de Joodse godsdienst in de christelijke eredienst weer plaats inruimen. Vandaar dat de oproep om uit te gaan buiten de legerplaats ook weer sterker moet klinken. Het dragen van de smaad van Christus hangt samen met het weggaan uit kerkelijke systemen die naar oudtestamentisch model georganiseerd zijn.

Voor de grote kerkelijke systemen, die het gezicht van de christenheid bepalen, tel je niet mee als je niet met hen meedoet. Maar is er een betere plaats op aarde dan bij de Heer Jezus, ook al is het een plaats van smaad? Asaf zegt het zo: “Wie heb ik [behalve U] in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde” (Ps 73:25). Als je in de hemel bij de Heer Jezus wilt zijn, kan het niet anders of je wilt ook op aarde bij Hem zijn.

Lees nog eens Hebreeën 13:7-13.

Verwerking: Ben jij tot Hem uitgegaan buiten de legerplaats?

Vermaningen, zegenwensen en groeten

Hb 13:14. De schrijver onderbouwt de oproep om tot Christus uit te gaan door nog eens te wijzen op het doel van hun pelgrimsreis. De Hebreeën hoeven het niet als een verlies te zien dat ze het aardse Jeruzalem en de hele godsdienst die daar wordt verricht, de rug hebben toegekeerd. Het heeft allemaal afgedaan vanwege de verwerping van de Heer Jezus. Elk verlangen ernaar is misplaatst. Jeruzalem is geen blijvende stad. De stad zal spoedig met de grond gelijkgemaakt worden (Lk 21:20). De tempel zal hetzelfde lot ondergaan (Mt 24:1-2).

Ze moeten niet terugkijken, maar vooruitkijken (Hb 11:15-16). Ze zijn op zoek naar de toekomstige stad. Daar moet hun onverdeelde verlangen naar blijven uitgaan, al lijkt de stad nog zo ver weg en al wordt de weg nog zo moeilijk. Als ze zich laten afleiden door wat ze achter zich hebben gelaten, zullen ze de weg kwijtraken.

Hb 13:15. Als de schrijver hun oog weer op het juiste doel heeft gericht, geeft hij hun een prachtige aansporing. Denken ze dat hun ongelovige volksgenoten beter af zijn met een offerdienst met letterlijke offerdieren? Dan moet die gedachte gecorrigeerd worden. Het is namelijk hun grote voorrecht om niet slechts af en toe bij speciale gelegenheden God offers te brengen, maar zij mogen dat “voortdurend” doen. En het gaat al helemaal niet om tastbare offers, maar zij mogen “lofoffers” brengen, dat is “[de] vrucht van [de] lippen”. Dat gaat veel dieper, dat komt uit het hart, en gaat naar het hart van God.

De reden ligt in Christus en Zijn werk. Door Hem mag ook jij God loven en prijzen. Dat gebeurt niet met uiterlijk vertoon, maar door het uitspreken van wat jij in de Heer Jezus hebt gevonden. God ziet je graag komen om Hem iets te vertellen over Zijn Zoon. Hij vindt het fijn als je Zijn Naam belijdt voor de mensen in de wereld, maar het is een bijzondere vreugde voor Zijn hart als je een voortdurende lofprijzing op je lippen hebt die voor Hem is bedoeld.

Hb 13:16. God vindt het ook fijn als je aan anderen denkt. Behalve geestelijke offers, wil Hij ook dat je materiële offers brengt. De geestelijke offers mag je aan Hem brengen, de materiële offers aan anderen. “Weldadigheid” is het verlenen van een weldaad aan iemand, een goede daad. Dat zit niet alleen in het geven van goederen, maar kan ook een gebaar of een woord zijn. “Mededeelzaamheid” heeft de betekenis van delen van je bezit met anderen die het nodig hebben.

Het gaat om goed doen in algemene zin en het alles met elkaar delen. Je ziet dat prachtig bij de eerste christenen (Hd 2:44; Hd 4:34). Ik vrees dat die gezindheid weinig meer wordt gevonden, maar God heeft er nog steeds een welbehagen in. Aards bezit krijgt zo een rijke betekenis en een diepe voldoening. Als je bereid bent tot deze offers en ze brengt, zul je daar zelf door verkwikt worden (Sp 11:25b). God is de gevende God. Is het geen voorrecht Hem daarin na te volgen?

Hb 13:17. In geven kun je God navolgen. Op aarde zijn er mensen die je moet volgen, dat wil zeggen aan wie je gehoorzaam moet zijn. Dat zijn je voorgangers. Zie je dat het meervoud is? Het gaat dan ook niet om een dominee, een theologisch geschoold iemand of iemand die zichzelf als leider opwerpt. Het gaat om rijpe, geestelijke gelovigen die door God geleerd, gevormd en gegeven zijn aan Zijn gemeente. Hun moet je gehoorzaam zijn waar zij je aan de hand van Gods Woord voorhouden hoe dingen moeten gebeuren. Dan zullen ze hun werk niet “zuchtend”, maar “met vreugde” doen. Je moet hun onderdanig zijn. Dat mag dan niet meer van deze tijd zijn, het is wel voluit volgens de Bijbel en brengt zegen.

Veel christelijke gezinnen weerspiegelen de tijdgeest. Kinderen gehoorzamen niet meer, en van onderdanigheid is geen sprake. In plaats van te gehoorzamen gaan kinderen met de ouders onderhandelen. Dat levert het kind misschien het begeerde resultaat op, maar het is een enorm verlies voor de ouders. Ook zal in de toekomst vaak blijken dat een dergelijke omgang met elkaar een radicale bekering van het kind in de weg staat. Daartegenover houdt de oproep tot gehoorzaamheid en onderdanigheid ook geen opdracht in tot het uitoefenen van kadaverdiscipline.

Dank God voor broeders die voorgangers zijn. Dat zal het gemakkelijker maken naar hen te luisteren. Als je niet naar hen luistert, is dat “niet nuttig” voor je, maar zal het tot schade van jezelf zijn.

Hb 13:18. Bid maar voor de voorgangers die je kent. Ze hebben je voorbede nodig. Als voorgangers om voorbede vragen, kunnen ze dat alleen doen als ze “een goed geweten hebben”. Als ze geen goed geweten hebben, staan ze niet recht voor God en kunnen ze ook geen hulp voor anderen zijn. Dan moeten ze eerst de last van hun geweten wegdoen. Wat de schrijver betreft, is dit bij hem niet aan de orde.

Hb 13:19. Hij verlangt ernaar de gelovigen aan wie hij schrijft te ontmoeten. Ook kent hij de kracht van voorbede, want hij spoort hen aan tot overvloedige voorbede om des te spoediger weer bij hen te zijn.

Hb 13:20. De schrijver komt tot zijn afronding. Hij richt je blik op “de God … van de vrede”. Wat een prachtige, rustgevende uitdrukking: de God van de vrede. Hij bezit volmaakte vrede en schenkt die aan ieder die Hem vertrouwt. Er is niets wat Hem in verwarring brengt. Zijn vrede kan jouw vrede zijn, Hij wil jou die geven (Fp 4:7; Jh 14:27). Door het werk van de Heer Jezus kan Hij Zijn vrede geven aan allen die in Zijn Zoon geloven. Die vrede is eeuwig. Het is ook de vrede die in het vrederijk over de hele aarde aanwezig zal zijn. Naar dit vrederijk is in de hele brief vooruitgekeken.

Hier aan het einde van de brief lees je nog een keer over de basis van dat rijk. Die basis is dat God de Heer Jezus “uit [de] doden heeft teruggebracht”. Daardoor kan er een nieuw verbond komen dat ook eeuwig is. Het kan niet falen omdat het gegrond is op het bloed van Christus, dat eeuwig zijn waarde houdt.

Is het niet mooi om van de Heer Jezus te lezen dat Hij “de grote Herder van de schapen” is? Als ‘de grote Herder’ is Hij uit de doden opgewekt en leidt Hij Zijn kudde door de wereld, op weg naar die andere wereld, waar Hij al is. Het is Zijn kudde geworden omdat Hij voor die kudde “de goede Herder” is geweest Die Zijn leven voor de schapen die daartoe behoren, heeft afgelegd (Jh 10:11). En als Hij komt om het vrederijk op te richten, zal Hij dat doen als de “overste Herder” (1Pt 5:4).

Merk op dat de schrijver over de Heer Jezus spreekt als “onze Heer Jezus”. Daarin proef je zijn genegenheid voor Hem, een genegenheid die hij door het woord ‘onze’ ook bij de lezers veronderstelt.

Hb 13:21. De wens van de schrijver is dat de God van de vrede de gelovigen zal “volmaken in al [het] goede tot het doen van Zijn wil”. Met minder neemt hij geen genoegen omdat God niet minder toekomt. Je bent op aarde om het goede te doen, en het zo te doen, dat er niets aan ontbreekt. Dat zal het geval zijn als je bezig bent Gods wil uit te voeren. Gods wil is dat jij op aarde tot Zijn eer bent. Hij wil jou bij Zich hebben in de heerlijkheid. Op weg daarheen wil Hij dat je als schaap van Zijn kudde bij de kudde en bij de Herder blijft.

In het licht van de brief heeft Zijn wil te maken met het in praktijk brengen wat je geworden bent, namelijk een zoon en een priester. Hij wil dat je je als zoon gedraagt en dat je Hem als priester eert.

Ik kan me voorstellen dat je je afvraagt hoe je dat moet doen. Dat lukt toch niet? Dat gevoel heb ik ook. God kent die vraag. Hij heeft er ook een antwoord op. Dat antwoord bestaat uit de toezegging van Zijn hulp. “Hij doet in ons wat voor Hem welbehaaglijk is” (vgl. Fp 2:12-13)! Je hoeft je alleen maar open te stellen voor Hem en je hart met Zijn Woord te vullen. Dan raakt het vol van Christus en werkt Hij in jouw leven uit wat voor God welbehaaglijk is. Als zo alles van jezelf naar de achtergrond is verdwenen en God en Christus groot voor je staan, kun je niet anders dan het uitjubelen: “Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen.”

Hb 13:22. In het licht van die uitroep is de opmerking van de schrijver te plaatsen dat hij maar “met weinig woorden” heeft geschreven. Hoewel de brief toch aardig lang is, heeft hij daarin onderwerpen behandeld die onuitputtelijk zijn. Hij heeft al zijn onderwerpen slechts kunnen aanstippen (vgl. Hb 11:32). Alleen het noodzakelijke is aan de orde geweest, wat nodig is voor de Hebreeën en ook voor ons. We mogen er steeds meer in ontdekken.

Het geheel van wat hij heeft geschreven, heeft de vorm van een vermaning. Hij vermaant hen of moedigt hen aan dat te verdragen. Het verdragen van vermaning is belangrijk als je geestelijk wilt groeien. Het betekent niet dat je vermaning vriendelijk aanhoort en er vervolgens niets mee doet, maar dat je de vermaning ter harte neemt.

Hb 13:23. De schrijver heeft nog nieuws over Timotheüs. Hij weet dat zij belangstelling voor hem hebben en dat zij zich zullen verheugen als hij samen met hem komt. Mooi is dat, om je broeders en zusters te informeren over andere gelovigen omdat je weet dat zij belangstelling voor hen hebben.

Hb 13:24. De verbondenheid van de schrijver met het gezelschap aan wie hij schrijft, komt ook tot uiting in de groeten die hij laat doen. Hij vraagt zijn lezers hun “voorgangers en alle heiligen” te groeten. De verbondenheid van de gelovigen kent geen landsgrenzen, maar is internationaal.

Vanuit Italië groeten de gelovigen via de schrijver hun medegelovigen in Israël. De verbinding is er door de Heer Jezus, door Hem zijn alle gelovigen een eenheid, een familie.

Hb 13:25. De schrijver neemt afscheid met de wens dat de genade met hen allen zal zijn. Alleen door de genade is het mogelijk om de weg van het geloof tot het einde te gaan.

Lees nog eens Hebreeën 13:14-25.

Verwerking: Wat is de wil van God voor jouw leven? Hoe kun je die wil leren kennen?

Copyright information for DutKingComments